In de rubriek 'Die ene palliatieve patiënt' vertelt een zorgverlener over een patiënt die indruk heeft gemaakt of een nieuw inzicht heeft gegeven. Deze aflevering met Tom Matthews, straat- en huisarts in Amsterdam.
'Jaren geleden kwam ik in contact met een dertigjarige man uit Letland, laten we hem Igor noemen. Hij was na een lang verblijf in jeugdzorginstellingen in zijn land van herkomst getraumatiseerd gevlucht naar Nederland. Onderweg heeft hij vermoedelijk HIV opgelopen. Of dat door druggebruik of seksueel misbruik kwam wisten we niet. Hij was al jaren in Nederland, verbleef vooral op straat en gebruikte zowel hard- als softdrugs. Voor de HIV was hij onder behandeling in het ziekenhuis.
Igor had een licht verstandelijke beperking, was verslaafd en getraumatiseerd. Dit alles maakte dat zijn zelfredzaamheid tekortschoot. Hij verbleef bij ons in de Aak van HVO Querido, een voorziening voor mensen met een meervoudige kwetsbaarheid en een somatische zorgvraag. De begeleiding en structuur die daar geboden wordt had hij nodig. Ik werd bij hem in consult gevraagd omdat hij cellulitis aan zijn bovenbeen had, Igor was daar al twee keer eerder voor behandeld. Het knapte wel wat op maar een klier bleef zitten. Uit nader onderzoek bleek dat hij een uitgezaaid anuscarcinoom had. Hij had daardoor vast ook andere klachten maar gaf dat niet aan. Pas toen zijn been dik werd trok hij aan de bel. Dat zien we vaker bij deze doelgroep. Als je in de overlevingsstand staat pik je nu eenmaal minder signalen op.
Toen Igor op een gegeven moment in het ziekenhuis lag werd aan Igor gevraagd wat hij wilde. “Ik wil naar huis”, antwoordde hij. Dat betekende niet dat hij terug wilde naar Letland, daar was te veel gebeurd. Hij had, zoals meer van onze cliënten, last van het Unfinished Business Syndrome. Naar huis was voor hem terug naar De Aak. Zijn behandelend arts uit het ziekenhuis heeft hem nog opgezocht bij ons, om afscheid te nemen. Dat vond ik indrukwekkend. Igor was soms bang voor wat komen ging maar uitte dat niet makkelijk. We moesten echt doorvragen. Toen Igor net was opgenomen bij de Aak was hij er beroerd aan toe. Het ging zo slecht dat hij werd opgenomen in een hospice. Na drie maanden werden we gebeld dat het dusdanig goed met hem ging dat hij terug naar De Aak kon. Na ontslag uit het hospice kocht hij skeelers en reed daarop over het terrein.
Tegen de statistieken in ging het nog een tijdje goed maar op een gegeven moment ging hij verder achteruit en raakte ernstig verzwakt. Hij had een wond in zijn lies die enorm rook, er kwam een bak pus uit. We hadden een middel om de geur te bestrijden zodat het voor bezoek te doen was om langs te gaan. Zijn sociale netwerk bestond overigens alleen uit professionals. Igor blowde, dat gaf hem rust en stilde de pijn enigszins. Dat was geen medicinale wiet. Toen hij het zelf niet meer kon gaan halen deden wij dat voor hem. In dat laatste stukje van zijn leven maakte het niet uit dat hij gebruikte, hij hoefde niets meer te veranderen. Daardoor voelden wij ons vrijer om te kijken wat nodig was. Desnoods gingen we naar een dealer om crack te halen, als dat iets bracht in die laatste fase. Dat extra stapje doen maakt ons werk speciaal. Ik vind dat de ultieme vorm van zorg. Het was een trieste situatie. Deze jonge man die al zo veel had meegemaakt in zijn jeugd maar ook daarna, hebben we toch een gevoel van thuis kunnen geven. Dat raakte mij diep.'