Het is onrustig op de gang. Paniek zelfs. Ik vraag aan de verpleegkundige wat er aan de hand is.
– Die man op kamer 6 is aan het bloeden, uit die tumor. Maar hij is palliatief.
– Dus?
– Dus doen we niks, zegt de zaalarts. Alleen als hij pijn krijgt.
Ik moet even schakelen. Ik sprak hem gisteren nog. Hij wilde behandeld worden. Er viel nog genoeg te leven. Maar hij had ook grenzen:
– Ik hoop met die behandeling nog iets langer te kunnen leven.
– Maar het moet dan wel nog een goed leven zijn, snap je?
– Wat is voor u een goed leven?
– Mijn kind van school halen.
– Voetbal kijken en een biertje drinken.
– Misschien zelfs wel ruzie maken om niks met mijn vrouw. (lachend)
– En een slechte dag?
– Als ik niets meer kan, van iedereen afhankelijk ben, niet meer kan praten.
– Dat is voor mij slecht. Dan hoeft het niet meer.
– Als jullie dat denken, dan stop je maar.
Ik zie dat het ernstig is, maar niet zó ernstig dat er niets goeds meer te verwachten valt van het stelpen van die bloeding. Het is geen ingewikkelde ingreep. Dus we handelen. Vocht, bloed, en de collega van MDL stopt de bloeding.
Palliatief betekent niet dat we niets meer doen. Het betekent dat we blijven kijken naar wat voor iemand nog waardevol is, en daarnaar handelen.
Uit onderzoek blijkt dat palliatieve zorg juist gericht is op kwaliteit van leven, en dat tijdige medische interventies daar onderdeel van kunnen zijn. Niet óf behandelen, maar behandelen als het haalbaar is én bijdraagt aan wat iemand belangrijk vindt (WHO, 2020).
Uit de Temel-studie (NEJM 2010) blijkt zelfs dat het toevoegen van palliatieve zorg aan standaard oncologische zorg (zoals bijvoorbeeld chemotherapie) leidt tot beter én langer leven bij mensen met uitgezaaide longkanker.
NB: Ik heb me altijd afgevraagd of bovengenoemde studie meer impact zou hebben gehad als Jennifer Temel geen zwarte vrouw was geweest, maar een witte man…
Of als palliatieve zorg niet een benadering was, maar een door Big Pharma te vermarkten duur middel in een fancy verpakking…