Professionele nabijheid

Auteur: Sander de Hosson
17.06.2022
Professionele nabijheid
Auteur: Sander de Hosson
17.06.2022
Ineens sta ik met tranen in de ogen op de verpleegafdeling. Twee coassistenten flankeren mij. Ik zie dat mijn emotie hun niet ontgaan is. Ze horen mijn gebroken stem als ik ‘Sterkte’ zeg. Uiteraard raak ik weleens geëmotioneerd tijdens mijn werk, maar niet eerder was het mij direct aan te zien. Voor het eerst is er een kennelijk bestaande *thin line* overschreden. Aan het begin van de avonddienst word ik bij een gecompliceerde situatie geroepen. Een patiënt klaagt over snel toenemende benauwdheid, die veroorzaakt wordt door een zeldzaam neurologisch ziektebeeld waarbij haar ademhalingsspieren uitvallen. Er is geen goed medicijn om dit ziekteproces te remmen. Mijn collega’s hebben een opname in het hospice geregeld, maar het ziektebeeld verloopt zo explosief dat de tijd om daarheen te gaan ontbreekt. Er rest niets dan morfine om de benauwdheid te remmen, totdat ook dat niet meer voldoende werkt. Tot nu. Als ik binnenloop bij de voor mij onbekende patiënt en haar dochters een hand geef, schrik ik. Ik blijk een van de dochters van vroeger te kennen. We hebben intensief samengewerkt in een bestuur in mijn studententijd. In mijn hoofd flitsen fragmenten voorbij uit het mooie leven dat ver achter ons ligt. Er is geen tijd voor, er moet gehandeld worden. Ik zie dat de patiënt heftig benauwd is. Haar lippen tuiten in het zuurstofmasker, dat heen en weer beweegt bij elke ademstoot. Er staat wanhoop in de ogen van haar dochters. Ik vertel de patiënt dat ik haar bewustzijn moet verlagen, zodat ze dit lijden niet meer hoeft te ervaren. Ze reageert er amper op, maar de dochters knikken. ‘Doe wat, in godsnaam,’ zegt de vriendin van vroeger. Ik ren samen met de verpleegkundige naar de medicatiekast. De deur van het kleine kamertje slaat met een klap open. Het boeit me niet. Mijn hart bonst in mijn keel. De verpleegkundige en ik werken gecoördineerd samen. Ik geef haar de opdracht Dormicum (een sterk slaapmiddel) klaar te maken. We maken snelheid en controleren elkaar. De coassistenten volgen ons zwijgzaam op de voet. Ik heb zelfs geen tijd om ze uit te leggen welke afwegingen in korte tijd gemaakt moeten worden en waarom ik voor welk medicijn kies. Er moet gezorgd worden dat deze patiënt niet stikt. Als ik terugkom op de kamer, zie ik in haar ogen hoe nijpend de situatie is. De zussen zitten gebogen bij hun moeder en kruipen dicht tegen haar aan. Ik zie een kluwen van handen aan de andere kant van het bed. Ik controleer het medicijn, de dosering en de spuit. Dan pak ik de arm waar de infuusnaald is geplaatst. Met een schok draait de patiënt haar hoofd van haar dochters in mijn richting. Onze blikken ontmoeten elkaar kort. Ze knikt. Dan spuit ik de vloeistof in en stap terug. ‘Dit is het moment om afscheid te nemen,’ zeg ik. Buiten hoor ik een zachte bries om het gebouw waaien. Ik zie hoe de zon zijn kracht verliest. Het raam staat open. De bloemen in de hoek van de kamer wiegen heen en weer op het ritme van de wind. Ik kijk daarnaar, omdat ik niet weet waar ik anders moet kijken. Het is zo’n detail dat me bij zal blijven. Het is vreemd genoeg tegelijkertijd ook een voorrecht om zulke intimiteit te mogen aanschouwen. Haar beide dochters buigen zich naar voren en het is zo lief te zien dat ze hun moeder zoenen en dat ze haar daarbij overal waar ze maar kunnen proberen te raken. Dan zeilt ze weg. Heel vlot nadat ik de injectie heb toegediend. Binnen een minuut wordt haar ademhaling rustiger en valt ze in slaap. Na een minuut waarin niemand iets zegt en ook niemand dat deert, neem ik afscheid. Ik steek mijn hand uit naar de dochter. ‘Dank je wel dat je hier vandaag was, Sander.’ Ze kijkt me strak aan, blijft dat doen en blijft ook mijn hand vasthouden als ik hem terugtrek. Raak. Een voltreffer. Vanuit het niets merk ik ineens wat het met me doet. Tranen. Ik merk dat ik niet eens probeer om ze te camoufleren voor mijn jonge collega’s. Daar sta ik dan, een in de palliatieve zorg gepokt en gemazeld specialist. Honderden keren heb ik een sterven begeleid. Natuurlijk voel ik mee met de patiënt en de mensen om het bed. Die compassie is inherent aan het kunnen uitvoeren van dit vak. De dood heeft me echter geleerd om met hem om te gaan. Lang geleden werd me bijgebracht om professionele afstand te houden van het verdriet dat ik soms meemaakte. Al snel merkte ik dat dat geen goede zorg bracht. Er ontstond een compromis. Ik ben dat professionele nabijheid gaan noemen, een begrip dat zich maar moeilijk laat omschrijven, maar dat voor eenieder die zulke nabijheid toestaat, herkenbaar zal zijn. Pas na dat compromis leerde ik om te gaan met al die slechtnieuwsgesprekken, palliatieve sedatie en de dood. Nu raak ik slechts zelden echt geëmotioneerd. Uiteraard raakt een jong overlijden me, of jonge kinderen om het bed. Uiteraard voel ik de rauwe onomkeerbaarheid van een euthanasie of een acuut sterfgeval. Bij deze patiënt is er nog een extra dimensie. Deze ziektegeschiedenis raakt me persoonlijk, het is verdriet van iemand die dichterbij staat. Ik lees weleens dat het niet professioneel zou zijn dat zorgverleners geëmotioneerd raken. Ik ben het daar niet mee eens. Daar waar een traan vloeit, is compassie en empathie. Het belang van deze eigenschappen valt niet te onderschatten. Van zorgverleners eisen we terecht de beste zorg, kennis van de laatste wetenschappelijke inzichten, de hoogste precisie als ze ons opereren of behandelen. Maar mensen verlangen wezenlijk naar nog een andere kwaliteit, en misschien is dat wel de allerbelangrijkste: menselijke maat. Foto: Pexels. ----- Dinsdag aanstaande, 21 juni, zal Sander de Hosson uitgebreid ingaan op 'Dyspneu in de palliatieve (en terminale) fase tijdens een [online webinar](https://www.carend.nl/webinars#dyspneu-de-palliatieve-fase) en u kan dat bijwonen.